Positie van laadaansluiting
Laden via laadstation (mode 3)1
Maak de laadkabel los uit de bewaaraansluiting van het laadstation of pak de laadkabel erbij.
Sluit de laadkabel aan op het laadstation. Als het laadstation een vaste laadkabel heeft gaat u verder met stap 3.
Belangrijk
Sluit de laadkabel niet aan als er kans is op onweer of bliksem.
Druk op het achterste deel van de klep om de laadklep te openen2.
Verwijder de afdekking van de laadkabelstekker en duw de laadkabelstekker zover mogelijk in de laadaansluiting.
Belangrijk
Plaats om lakschade te voorkomen bij hevige storm bijvoorbeeld de beschermdop van de laadaansluiting dusdanig dat deze niet tegen het lakwerk aankomt.
De laadkabelstekker wordt geblokkeerd/vergrendeld en binnen zo'n 5 seconden gaat de oplading van start.
Wanneer de oplading is gestart, knippert het LED-lampje in de laadaansluiting groen.
Op het bestuurdersdisplay en het middendisplay verschijnt de berekende resterende laadtijd of een melding als de oplading niet naar behoren verloopt.
Tijdens de oplading kan er een plasje water onder de auto ontstaan afkomstig van de airco. Dit komt door koeling van de hoogvoltaccu.
Belangrijk
Als bij het laden de zekering doorslaat, controleert u of de aangegeven stroomsterkte op het middendisplay is ingesteld voor wat de elektrische installatie volgens de specificaties aankan. Bij een driefasig IT-netwerk (veel gebruikt in Noorwegen) kan de stroom in de retourkabel van de auto hoger liggen dan de fasestroom. Als bijvoorbeeld 16 A is ingesteld in de auto kan er tot 28 A door de retourkabel gaan.
Waarschuwing
- Houd kinderen in de gaten die in de buurt van een aangesloten laadkabel komen.
- Er gaat hoge spanning door de laadkabel. Blootstelling aan een hoge spanning kan ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop veroorzaken.
- Gebruik de laadkabel niet als deze op enigerlei wijze is beschadigd. Laat de reparatie van een beschadigde of defecte laadkabel over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een Volvo-werkplaats.
- Plaats de laadkabel altijd zodanig dat er niet overheen wordt gereden, op wordt gestapt, over wordt gestruikeld of de kabel op een andere manier beschadigd raakt of letsel veroorzaakt.
- Gebruik niet één of meer adapters tussen laadkabel en contactdoos.
- Sluit niet een of meer adapters van welk type dan ook aan tussen laadkabel en auto.
Zie ook de voorschriften van de fabrikant voor het gebruik van de laadkabel en de onderdelen daarvan.
Belangrijk
Was de auto niet als de laadkabel is aangesloten of als de laadklep open is.
Snelladen (gelijkstroom)
Zorg ervoor dat de auto geparkeerd staat op een veilige plaats die geschikt is voor laden.
Maak de laadkabel los uit de bewaaraansluiting van het laadstation.
Open de laadklep en verwijder de afdekking van de laadaansluiting.
Pak de laadkabel met beide handen vast en duw de laadkabel zo ver mogelijk in de laadaansluiting van de auto. Houd de laadkabelstekker een paar seconden omhoog. Na een paar seconden wordt de laadkabel automatisch in de laadaansluiting vergrendeld. Controleer of de laadkabel goed wordt vergrendeld, zodat het laden kan starten.
Volg de instructies op de gebruikersinterface van het laadstation om toestemming te geven voor het laden. Nadat het laadstation een isolatietest heeft uitgevoerd, wordt begonnen met het laden. Dit kan ongeveer een minuutje duren.
Wanneer de oplading is gestart, knippert het LED-lampje in de laadaansluiting groen. Op het bestuurdersdisplay en het middendisplay verschijnt de berekende resterende laadtijd of een melding als de oplading niet naar behoren verloopt.
N.b.
Laadstations met ondersteuning voor CCS zijn normaal gesproken duidelijk gemarkeerd met CCS of Combo.
Sticker aan de binnenkant van de klep voor de laadaansluiting
De aanduiding conform CEN-norm EN 17186 zit aan de binnenkant van de laadklep.
- C: Type 2 laden met wisselstroom (AC)
- K en L: laden met gelijkstroom (DC), inclusief Combined Charging System (CCS)