Hulpfunctie voor remmen in noodgevallen

In situaties waarin de bestuurder niet verder kan rijden, kan de auto gecontroleerd tot stilstand komen om de kans op een aanrijding te verkleinen.

Als de auto merkt dat de bestuurder gedurende een bepaalde tijd nergens op reageert, kan de auto automatisch tot stilstand worden gebracht op de huidige rijstrook. Dat kan bijvoorbeeld helpen bij het voorkomen van een ongeval als de bestuurder in een medische noodsituatie onder het rijden heeft.

De auto komt gecontroleerd tot stilstand als de bestuurder niet reageert op verzoeken om de auto actief te besturen. Deze verzoeken kunnen van de functie Driver Alert komen als de bestuurder niet geconcentreerd is of als de bestuurder tekenen van concentratieverlies laat zien en niet meer veilig kan rijden. Ze kunnen ook worden gegeven als de bestuurder zijn of haar handen niet op het stuurwiel houdt.

 Tip

Noodstops worden uitgevoerd als de auto merkt dat de bestuurder gedurende een bepaalde tijd niet reageert. Je kunt de stopmanoeuvre altijd stoppen door actief te sturen, te remmen of gas te geven. Dat geeft aan dat je weer oplet en verder kunt rijden.

Tijdens het stoppen gebruikt de auto alle informatie die continu over de omgeving wordt verzameld om de auto gecontroleerd op de rijstrook op de weg waarop je rijdt tot stilstand te komen. Ook worden de alarmlichten geactiveerd om andere bestuurders te waarschuwen.

Als de bestuurder daartoe in staat is nadat de auto veilig tot stilstand is gekomen, moet hij of zij de auto naar een veilige plek verplaatsen om geen gevaar op de weg te worden.

 Waarschuwing

  • Ingrepen tijdens het rijden zoals een gecontroleerde noodstop zijn aanvullingen op veilig rijgedrag. Ondanks deze functies moet de bestuurder altijd goed blijven opletten en veilig rijden.
  • Activeer niet expres een noodstopmanoeuvre als dat niet absoluut noodzakelijk is om veilig te stoppen.

Voorwaarden en limieten

Het detectiesysteem voor het rijgedrag van de bestuurder houdt continu in de gaten wat de bestuurder doet. Deze functie vertrouwt op camera's in de auto om oogbewegingen, oplettendheid en slaperigheid, en of de bestuurder zijn of haar handen op het stuurwiel houdt in de gaten te houden. De hulpfunctie voor remmen in noodgevallen gebruikt informatie van dit systeem om te bepalen wat de bestuurder doet en om te besluiten wanneer een noodstop noodzakelijk is. Het is belangrijk om het gedragsbewakingssysteem niet te omzeilen of de camera's af te dekken.

Als je meldingen van het waarschuwingssysteem bij afleiding uitschakelt, kan je auto geen noodstops maken op basis van inputs van het waarschuwingssysteem bij afleiding. Dat betekent dat de hulpfunctie voor noodstops niet ingrijpt als de bestuurder tekenen van vermoeidheid of verminderde concentratie vertoont. Maar als je waarschuwingen omdat de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt negeert, kan de auto nog altijd ingrijpen en een noodstop maken.

De hulpfunctie voor remmen in noodgevallen vertrouwt op informatie van radars en camera's om de omgeving van de auto te identificeren en de auto veilig tot stilstand te brengen. Lees de aparte delen over voorwaarden en beperkingen van het gedragsdetectiesysteem voor de bestuurder van de auto, en de camera's en radars, zodat je begrijpt wat er gebeurt met functies die op dit soort detectiesystemen vertrouwen.

 Belangrijk

Storingen in de auto

Als de noodstophulpfunctie niet beschikbaar is door een storing in een rijhulpsysteem, dan wordt er een melding op het bestuurdersdisplay weergegeven dat je een serviceafspraak moet maken. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats als er op deze manier of anders een storing wordt aangegeven.

Wijzigingen aan de auto

Aanpassingen, reparaties en gemonteerde accessoires kunnen een negatief invloed op de rijhulpfuncties hebben of deze beperken. Er is een apart deel in deze handleiding waarin gedetailleerde informatie over dit ontwerp staat.