Richtingaanwijzers gebruiken
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedienen met de linker stuurhendel. De richtingaanwijzers knipperen driemaal of blijven knipperen, afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of omlaag beweegt.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eerste stand en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op. Als u de functie via het middendisplay deactiveert, lichten de lampen eenmaal op. |
N.b.
- Deze reeks automatische knipperingen is te onderbreken door de stuurhendel onmiddellijk in tegengestelde richting te bewegen.
- Als het richtingaanwijzersymbool op het bestuurdersdisplay sneller knippert dan normaal – zie de melding op het bestuurdersdisplay.
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eindstand. |
De hendel blijft in deze stand staan en is handmatig in de uitgangspositie terug te zetten of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel.