Bandenspanningscontrole

Je auto geeft aan wanneer je bandenspanning laag is. Die bandenspanningscontrole kun je niet uitschakelen. Als het systeem geen bandenspanning kan detecteren, wijst dit op een storing.

Zorg ervoor dat het bandenspanningscontrolesysteem actuele informatie heeft door enkele minuten harder dan 35 km/u (22 mijl/u) met de auto te rijden.

Symbool bandenspanningscontrole

Er gaat een controlesymbool branden als er in een van de banden een lage bandenspanning wordt gedetecteerd. Dit blijft branden tot het probleem is verholpen.

Behalve de meldingen op het bestuurdersdisplay vind je in de statusweergave-app ook informatie over de bandenspanningscontrole.

 Waarschuwing

Waarschuwing vooraf niet mogelijk

Het systeem kan je niet vooraf waarschuwen voor mogelijke schade aan de banden.

Breng de banden meteen op spanning

Zodra het symbool voor lage bandenspanning gaat branden, zet je de auto stil en controleer je de bandenspanning. Rijden met een te lage bandenspanning kan leiden tot schade aan de banden of bijvoorbeeld een klapband.

Als je een storing constateert of als het bandenspanningscontrolesysteem continu een foutmelding geeft, dan moet je een onderhoudsbeurt laten uitvoeren.1

Denk eraan:
  • Ook met dit systeem blijft een regelmatige inspectie en onderhoud van de banden noodzakelijk.
  • Het controlesymbool voor een lage bandenspanning verdwijnt pas nadat de lage bandenspanning is gecorrigeerd.
  • Wanneer je wielen verwisselt of de belasting van de auto verandert, moet je een nieuwe referentiewaarde voor de bandenspanning opslaan.

Autostatus

Informatie over door het bandenspanningscontrolesysteem gedetecteerde problemen vind je op het middendisplay in de autostatusweergave.

Systeembeschrijving

 N.b.

Je auto maakt gebruik van een indirect bandenspanningscontrolesysteem. Dit betekent dat je geen wielen met TPMS-sensoren2 hoeft te gebruiken.

De volgende informatie is geformuleerd overeenkomstig de externe wettelijke voorschriften.

Elke band, ook het reservewiel (waar aanwezig), moet maandelijks koud worden gecontroleerd en op de door de autofabrikant aanbevolen bandenspanning worden gebracht, zoals vermeld op het typeplaatje of het bandenspanningslabel van de auto (als je auto een andere maat banden heeft dan de maat die vermeld staat op het typeplaatje of het bandenspanningslabel, moet je de juiste bandenspanning voor die banden bepalen).

Als extra veiligheidsfunctie is je auto uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) dat een controlelampje voor een lage bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van een of meerdere banden veel te laag is. Als het controlelampje voor lage bandenspanning gaat branden, moet je zo snel mogelijk stoppen, de banden controleren en ze op spanning brengen. Rijden met een veel te lage bandenspanning kan oververhitting en beschadiging van de banden veroorzaken. Een te lage bandenspanning verhoogt bovendien het brandstofverbruik en verkort de levensduur van de banden. Ook het rijgedrag en het remvermogen van de auto kunnen erdoor worden beïnvloed.

Opmerking: het TPMS is geen vervanging voor goed onderhoud van de banden en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de juiste bandenspanning te handhaven, zelfs als de te lage bandenspanning nog niet het niveau heeft bereikt waarop het TPMS-symbool voor lage bandenspanning gaat branden.

Je auto is ook uitgerust met een TPMS-storingslampje dat aangeeft wanneer het systeem niet goed werkt. Het storingslampje van het controlesysteem voor de bandenspanning werkt samen met het controlelampje voor een lage bandenspanning. Als het systeem een storing detecteert, gaat het verklikkerlampje ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens branden. Zolang de storing niet is verholpen, herhaalt deze cyclus zich elke keer dat je de auto start. Als het storingslampje brandt, kan het systeem een lage bandenspanning mogelijk niet detecteren of aangeven. Storingen in het controlesysteem voor de bandenspanning kunnen verschillende oorzaken hebben. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het systeem niet meer goed werkt na de montage van een reservewiel of een ander soort banden of wielen. Na het vervangen van een of meer banden of wielen van je auto moet je altijd controleren of het storingslampje van het controlesysteem voor de bandenspanning uit is. Zo weet je zeker dat het systeem ook met de nieuwe banden of wielen goed blijft functioneren.

 N.b.

Bij bepaalde storingen in het bandenspanningscontrolesysteem moet de bestuurder de auto uitschakelen en 6 minuten vergrendelen om de regelmodule te resetten.

Neem contact op met een werkplaats als het systeem nog steeds niet goed werkt.3

  1. 1 Volvo adviseert reparaties en service te laten uitvoeren door een erkende Volvo-werkplaats.
  2. 2 Bandenspanningscontrolesysteem
  3. 3 Volvo adviseert gebruik te maken van een erkende Volvo-werkplaats.