Stadslichten voor/achterlichten
Zet de draairing in stand – de stadslichten voor/achterlichten gaan branden (ook de kentekenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat, brandt het dagrijlicht in plaats van de stadslichten vóór. Wanneer de draairing in deze stand staat, branden de achterlichten ongeacht de contactslotstand van het elektrische systeem van de auto.
Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto de draairing vanuit een willekeurige andere stand naar de stand voor de stadslichten voor/achterlichten draait, branden de stadslichten voor/achterlichten in plaats van andere verlichting.
Wanneer u meer dan 30 seconden op een snelheid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h (zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlichting branden. U dient dan over te schakelen op een andere stand dan .
Wanneer de achterklep wordt geopend als het buiten donker is, gaan de achterlichten branden (als ze al niet zijn ingeschakeld) om het achteropkomende verkeer te waarschuwen. Dat gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draairing of de contactslotstand van het elektrische systeem van de auto.
Adaptieve achterlichtfunctie
Achterlichten hebben een adaptieve functie. Afhankelijk van het licht in de omgeving wordt de lichtsterkte van de achterlichten aangepast. Als het buiten licht is, gaan de achterlichten sterker branden om beter zichtbaar te zijn voor andere voertuigen. Om te voorkomen dat andere voertuigen verblind raken als het buiten donker is, gaan de achterlichten zwakker branden.
De adaptieve functie heeft geen effect op de kentekenplaatverlichting en de aanhangerverlichting.