Inschakelen en activeren
Wanneer de snelheidsbegrenzer actief is, verschijnt op het instrumentenpaneel het bijbehorende symbool (6) samen met een markering (5) bij de ingestelde maximumsnelheid.
Zowel tijdens het rijden als bij stilstand is het mogelijk een maximumsnelheid in te stellen en op te slaan in het geheugen.
Tijdens het rijden
Druk op de stuurtoets om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Het symbool (6) voor de snelheidsbegrenzer gaat branden op het instrumentenpaneel.
Wanneer de auto op de gewenste maximumsnelheid rijdt: Druk op een van de stuurtoetsen of , totdat op het instrumentenpaneel bij de gewenste maximumsnelheid een markering (5) verschijnt.
De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen.
Bij stilstand
Druk op de stuurtoets om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Druk meerdere malen op de -knop totdat op het instrumentenpaneel bij de gewenste maximumsnelheid een markering (5) verschijnt.
De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen.