U moet de transpondersleutel bij u dragen om een portier te vergrendelen of ontgrendelen. Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk om met de transpondersleutel een portier aan de andere kant te ver- of ontgrendelen.
De rode cirkels op de bovenstaande afbeelding geven het bereik van de systeemantennes aan.
Als u alle transpondersleutels uit de auto neemt terwijl de motor loopt, sleutelstand I of II actief is of een portier wordt geopend en weer gesloten, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal.
Wanneer de transpondersleutel weer in de auto wordt geplaatst, dooft de waarschuwingsmelding en houdt het geluidssignaal op als:
- er een portier geopend of gesloten is
- de transpondersleutel in het contactslot wordt gestoken
- de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel is ingedrukt.