Cruisecontrolfuncties kiezen en activeren
De cruisecontrolfuncties moeten eerst op het middendisplay worden geselecteerd voordat ze met de stuurknop kunnen worden geactiveerd. Dit geldt voor snelheidsbegrenzer (SL1), automatische snelheidsbegrenzer (ASL2), cruisecontrol (CC3), adaptieve cruisecontrol (ACC4) en Pilot Assist.
Druk op de stuurknop of om te bladeren naar het symbool op het bestuurdersdisplay voor de gewenste functie.
- Snelheidsbegrenzer:
- Cruisecontrol:
- Adaptieve cruisecontrol:
- Pilot Assist:
Het symbool op het bestuurdersdisplay is grijs – de functie is gekozen.
Wanneer de functie is gekozen - druk op de stuurknop om te activeren.
Het symbool op het bestuurdersdisplay gaat branden – de functie wordt gestart en de actuele snelheid wordt als maximumsnelheid opgeslagen.
Als de functie stand-by wordt gezet – druk op de stuurknop om opnieuw te activeren.
De cruisecontrolmarkeringen op het bestuurdersdisplay gaan branden - de auto volgt daarna weer de laatst opgeslagen snelheid.
Tussen snelheidsbegrenzer en automatische snelheidsbegrenzer wisselen
Als aanvulling op de snelheidsbegrenzer is de automatische snelheidsbegrenzer te activeren en deactiveren.
Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay.
- Brandende knop – de functie is geactiveerd. Druk op de stuurknop om de automatische snelheidsbegrenzer te starten met de actuele snelheid.
- Gedoofde knop– de functie is gedeactiveerd. De gewone snelheidsbegrenzer wordt in plaats daarvan geactiveerd.
Voorwaarden
Om enkele functies te kunnen starten moet aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan.
Snelheidsbegrenzer en automatische snelheidsbegrenzer
- Activering van de snelheidsbegrenzer is pas mogelijk nadat de motor is gestart.
- De laagst mogelijke maximumsnelheid die u kunt opslaan is 30 km/h (20 mph).
Cruisecontrol
- Voor het starten van de cruisecontrol vanuit de stand-bystand moet de actuele snelheid 30 km/h (20 mph) of hoger zijn.
Adaptieve cruisecontrol
- U moet de veiligheidsgordel om hebben en het bestuurdersportier moet dichtstaan.
- Er moet binnen een redelijke afstand een voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de actuele snelheid moet minimaal 15 km/h (9 mph) zijn.
Pilot Assist
- U moet de veiligheidsgordel om hebben en het bestuurdersportier moet dichtstaan.
- De zijmarkeringen van de rijstrook zijn duidelijk zichtbaar en te detecteren door de auto.
- Er moet binnen een redelijke afstand een voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de actuele snelheid moet minimaal 15 km/h (9 mph) zijn.
- De snelheid mag niet hoger zijn dan 140 km/h (87 mph).
- De bestuurder moet zijn/haar handen aan het stuur houden.