Slepen

Bij het slepen wordt de auto met behulp van een sleepkabel voortgetrokken door een ander voertuig.

Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid voor slepen is.

Voorbereidingen en slepen

 Belangrijk

Sleep de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien.

  • Sleep auto's met automatische transmissie niet op een snelheid hoger dan 80 km/h (50 mph) en niet verder dan 80 km (50 mile).

 Waarschuwing

  • Controleer voordat u gaat slepen of het stuurslot eraf is.
  • Contactslotstand II moet geactiveerd zijn – in contactslotstand I zijn alle airbags gedeactiveerd.
  • Zorg dat de transpondersleutel tijdens het slepen altijd in de auto aanwezig is.

 Waarschuwing

De rem- en stuurbekrachtiging werken niet als de motor is uitgeschakeld. Er moet ca. 5 keer zo hard op het rempedaal worden getrapt en de besturing gaat aanzienlijk zwaarder dan normaal.
Schakel de alarmlichten van de auto in.
Bevestig de sleepkabel aan het sleepoog.
Hef het stuurslot op door de auto te ontgrendelen.

Zet de auto in contactslotstand II - druk op de startknop zonder het rempedaal te bedienen en houd de knop zo'n 4 seconden ingedrukt. Laat de knop vervolgens los.

Zet de keuzehendel in neutraalstand N en los de parkeerrem.

Als de accuspanning te laag is, kunt u de parkeerrem niet lossen. Sluit een hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is.

U kunt vervolgens beginnen met het slepen.
Houd, wanneer de slepende auto afremt, de sleepkabel altijd strak door met uw voet lichte druk op het rempedaal uit te oefenen - zo voorkomt u schokken.
Sta klaar om te remmen om de auto tot stilstand te brengen.

Starten met hulpaccu

Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat de motor niet kan worden gestart.

 Belangrijk

De katalysator kan beschadigd raken bij pogingen om de motor via slepen aan het draaien te krijgen.