Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor koude banden voor het behoud van de goede bandenprestaties en een gelijkmatige slijtage.
N.b.
Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op.
Verwijder de ventieldop van een band en druk de manometer vervolgens stevig op het ventiel.
Pomp de banden op tot de juiste spanning, zie de sticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde voor de aanbevolen spanning voor originele banden.
Plaats de ventieldop terug.
N.b.
- Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen.
- Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien.
Controleer de banden op het oog om te kijken of er geen spijkers of andere voorwerpen in vastzitten waardoor de band lek kan gaan.
Controleer de zijwanden; kijk of er geen putjes, sneetjes, bobbels of andere onregelmatigheden zijn.
Doe dit voor alle banden, ook de reserveband*.
N.b.
Als u een band te hard hebt opgepompt, kunt u lucht laten ontsnappen door op de metalen pen in het midden van het ventiel te drukken. Controleer vervolgens de spanning opnieuw met de manometer.
Sommige reservebanden vereisen een hogere bandenspanning dan andere banden. Kijk hiervoor in de bandenspanningstabel of op de bandenspanningssticker.