Rijden met Start/Stop-systeem
Het Start/Stop-systeem is beschikbaar bij het starten van de auto en is te activeren als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
- Beschikbaar
- Actief
- Niet beschikbaar.
Alle standaardsystemen van de auto zoals verlichting, radio en dergelijke werken ook na een autostop normaal. Voor sommige systemen kunnen tijdelijk bepaalde beperkingen gelden zoals voor de ventilatorsnelheid van de klimaatregeling of voor de volumeregeling van het audiosysteem.
Autostop
Voor autostop geldt het volgende:
- Zet de auto stil met het rempedaal en houd uw voet op het rempedaal. De motor slaat automatisch af.
- Bedien de koppeling, zet de hendel in de neutrale stand en laat het koppelingspedaal opkomen. De motor slaat automatisch af.
In de rijmodus Comfort of Eco kan de motor automatisch stoppen voordat de auto helemaal stilstaat.
Bij een geactiveerde adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist vindt er zo'n 3 seconden nadat de auto tot stilstand is gekomen autostop plaats.
Autostart
Voor autostart geldt het volgende:
- Laat het rempedaal los. De motor start automatisch en u kunt doorrijden. Op een oplopende helling grijpt de hellingrem (HSA1) in om te voorkomen dat de auto achteruitrolt.
- Wanneer de functie Auto Hold geactiveerd is, wordt de autostart uitgesteld tot het moment van indrukken van het gaspedaal.
- Wanneer de adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist geactiveerd is, start de motor automatisch bij het intrappen van het gaspedaal of bij het indrukken van de -knop van de linker stuurknoppenset.
- Houd met uw voet het rempedaal in dezelfde stand en bedien het gaspedaal. De motor start automatisch.
- Op een aflopende helling: Laat het rempedaal iets opkomen, zodat de auto begint te rollen. De motor start automatisch na een geringe snelheidsverhoging.
- Met de schakelhendel in de neutrale stand: Bedien het koppelingspedaal of het gaspedaal – de motor start.
- Op een aflopende helling: Laat het rempedaal iets opkomen, zodat de auto begint te rollen. De motor start automatisch na een geringe snelheidsverhoging.
Symbolen op het bestuurdersdisplay
Wit - Wordt weergegeven op de toerenteller als de functie beschikbaar is.
Groen - Wordt weergegeven op de toerenteller als de functie actief is na een auto-stop van de motor.
Grijs - Als het symbool doorgestreept en grijs is, is de functie niet beschikbaar.
Als er geen symbool wordt weergegeven, is de functie uitgeschakeld.