Regeleenheid van de laadkabel
De regeleenheid van de laadkabel bestaat uit lampjes en toetsen.
Indicator die de ingestelde laadstroom aangeeft1. |
Het symbool brandt, wanneer de laadkabel is aangesloten op een 230V-stopcontact2 (wisselstroom). |
Toetsen om de laadstroom te verhogen en te verlagen. |
Het symbool brandt, wanneer de laadkabel is aangesloten op de laadaansluiting van de auto. |
Let op
De laadkabel onthoudt de laatst ingestelde laadstroom. Het is daarom belangrijk dat u de instelling aanpast, als u de volgende keer dat er wordt opgeladen een ander 230V-contact (wisselspanning) gebruikt.
Op de regeleenheid van de laadkabel stelt u de gewenste laadstroom in op een waarde van 6–16 A1. Bij aflevering is de laagst mogelijke laadstroom vooraf ingesteld.