De indicator voor laadstroom (1) brandt niet. Het autosymbool (4) brandt continu groen. | Stand-by | - De laadkabel is op de auto aangesloten.
- Opladen is mogelijk maar moet nog worden geactiveerd door de elektronica.
| Wacht totdat de accu volledig is opgeladen. |
Het huidige stroomverbruik wordt weergegeven met een groene indicator (1). Het autosymbool (4) brandt continu groen. | Wordt opgeladen. | - De elektronica van de auto heeft de oplading gestart.
| Wacht totdat de accu volledig is opgeladen. |
De indicator voor laadstroom (1) brandt niet. Het autosymbool (4) brandt rood. | Oplading is niet mogelijk. | - Storing in de communicatie tussen de regeleenheid en de auto.
- De ventilatiefunctie van de elektronica van de auto werkt onvoldoende, niet of gebrekkig.
| - Controleer alle aansluitingen of probeer een ander 230VAC-stopcontact.
- Start de oplading van de accu opnieuw.
|
Het autosymbool (4) brandt continu rood. | Oplading is niet mogelijk. | - De aardlekschakelaar van de laadkabel is in werking getreden.
| - Haal de laadkabel uit het 230V-stopcontact (wisselstroom).
- De aardlekschakelaar wordt gereset en de eenheid herstart.
|
De indicator voor de laadstroom (1) en het huissymbool (2) knipperen rood. | Oplading is niet mogelijk. | De temperatuurcontrole grijpt in voor het 230V-stopcontact (wisselstroom). | Start de oplading opnieuw. Neem contact op met de vakman, als het probleem aanhoudt. |