Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:
- een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend,
- er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is),
- de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto's met een niveausensor*),
- een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld of
- de sirene wordt losgekoppeld.
Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnen het symbool en de melding Storing alarmsysteem Service vereist op het bestuurdersdisplay. Neem dan contact op met een werkplaats - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
N.b.
N.b.
De bewegingsmelders laten het alarm afgaan bij bewegingen in de passagiersruimte – ook eventuele luchtstromen worden geregistreerd. Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto met een raam of panoramadak* open laat staan of als u de interieurverwarming gebruikt.
Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten van de auto alle ramen en het panoramadak. Bij gebruik van de geïntegreerde standkachel van de auto (of een draagbare variant daarvan op stroom) dan dient u de blaasmonden dusdanig af te stellen dat deze niet omhoogwijzen. U kunt ook gebruik maken van het beperkte alarmniveau – zie het gedeelte verderop in dit artikel.
Alarm activeren
Bij een auto met elektrische achterklepbediening kunt u ook gebruik maken van de knop aan de onderkant van de achterklep om de auto te vergrendelen en het alarmsysteem in te schakelen.
Alarm deactiveren
Geactiveerd alarm uitschakelen
N.b.
- Let erop dat het alarm wordt geactiveerd bij vergrendeling van de auto.
- Als een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af.
Alarmsignalen
- Er klinkt een sirene, totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30 seconden automatisch uit.
- Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na vijf minuten automatisch uit.
Als het portier waardoor het alarm geactiveerd is open blijft staan, wordt de alarmcyclus maximaal 10 keer3 herhaald.
Slot- en alarmindicatie
Een rode led op het dashboard geeft de status van het alarmsysteem aan:
- De led is uit - het alarm is uitgeschakeld.
- De led licht om de twee seconden eenmaal op - het alarm is ingeschakeld.
- De led knippert snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm, maximaal 30 seconden of tot aan het moment dat contactslotstand I wordt ingeschakeld doordat u de startknop naar START draait en weer loslaat - het alarm is afgegaan.
Beperkt alarmniveau
Een beperkt alarmniveau houdt in dat de bewegingsmelders en niveausensoren tijdelijk worden uitgeschakeld.
Om te voorkomen dat het alarmsysteem onbedoeld afgaat als u bijvoorbeeld een hond in een vergrendelde auto achterlaat of bij gebruik van een autotrein of een veerverbinding, moet u de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk deactiveren. De te volgen procedure is identiek aan die bij tijdelijke uitschakeling van de Safelock-functie. Dit kan vanaf het functiescherm van het middendisplay door te drukken op Minder bescherming.
Zie voor meer informatie het artikel "Safelock-functie".