Om optimale wegligging te verkrijgen wordt de aandrijfkracht automatisch verdeeld over de wielen met de beste grip. Het systeem berekent voortdurend het koppel dat op de achterwielen moet worden overgebracht en kan tot vijftig procent van het totale motorkoppel naar de achterwielen sturen.
De vierwielaandrijving werkt ook stabiliserend bij hogere snelheden. Bij normaal rijden worden de voorwielen naar verhouding iets sterker aangedreven dan de achterwielen. Bij stilstand is de vierwielaandrijving altijd ingeschakeld om bij het optrekken maximale tractie mogelijk te maken.
De eigenschappen van de vierwielaandrijving wisselen, al naar gelang de gekozen rijmodus.